Tuindorp Stoempers

arrow-left

Langs het randje van de afgrond

"De mooiste bloemen staan langs het randje van de afgrond" is een zegswijze om het nemen van grote bedrijfsmatige risico's achteraf goed te praten. Zou dit ook gelden voor sportprestaties?

15 Juni 2005

Ik denk het wel. De voetbalspits loopt risico en beweegt op het randje van buitenspel om z'n kansje te grijpen. De top tennisser probeert de service niet ruim, maar nét binnen de lijnen te plaatsen, zo een ace te produceren en de wedstrijd naar zich toe te trekken. En cyclo sportieven, hoe doen die dat? Ik kan niet voor anderen spreken, maar zelf had ik in de Ventoux-Beaume de Venise wel het ernstige gevoel langs het randje te bewegen om het mooie bloemetje te kunnen plukken.

Dan heb ik het niet over mijn persoonlijke record van 89 km/uur in de afdaling van de Mont Ventoux. Met de fiets in goede staat en onder controle was de fysieke afgrond daar ver weg. Ook de minimale vulling van mijn bidons en beperkte etensvoorraad vormden geen afgrond. Risico op hongerklop of vochttekort bestonden niet. Voortschrijdend voedingsinzicht maakte een exacte berekening van wat je onderweg nodig hebt mogelijk. En dat hebben we gedaan. Samen met de service van Coja na de afdaling van de Kale Berg kon zo met een minimale last bergop gefietst worden. Ook van een dreigende mentale afgrond was geen sprake. Opgeven, concentratie- of motivatieverlies kan ik goed verre van mij houden op zo'n dag waar je intensief naartoe leeft. Nee, de echte afgrond waarlangs ik fietste was het fysiek instorten van het lijf: kramp.

Kramp. Eigenwijze spieren die door eerdere overbelasting los slaan van de mentale leidsels en voor zichzelf gaan beginnen. In de dagen ervoor zoek je het inspanningsniveau op waar deze overbelasting net niet plaats vindt. Je verkent grenzen en probeert de signalen uit het lijf te duiden. Signalen die niet geobjectiveerd kunnen worden, zoals dat met de opbouw van melkzuur aan de hand van de hartslag wel kan. De signalen zijn niet alleen lastig te verkrijgen, maar ook nog eens lastig te verwerken. Steeds stel je jezelf de vraag of dit inspanningsniveau ook gedurende 170 km risicoloos vol te houden is. Het antwoord is nooit eenduidig, maar er ontstaat wel een zeker gevoel wat nodig is om niet over het randje in de afgrond te vallen.

Met deze bagage sta je dan aan de start en begint aan de race. Een "race", want "tocht" kon je het allang niet meer noemen. De ambitie en ambiance maakten een relativerende benadering onmogelijk. Goud halen leek geen probleem. Niet van Frank verliezen wél.

Het eerste stuk tot de voet van de Ventoux is eenvoudig. Meesluipen, geconcentreerd schakelen, rouleren, niet geforceerd de kleine klimmetjes nemen en alles zal goed komen. En inderdaad: de afgrond blijft uit beeld.

Maar dan de klim. Lichter schakelen kan niet meer, rouleren houdt bij 10 % helling op en ….. Frank rijdt weg. Z'n hele lichaamstaal laat zien dat hij mij wil lossen. Het gat wordt groter. Ik moet iets doen. Mijn gedachten gaan uit naar beelden van de Tour en de standaard commentaarzin: "hij rijdt er op zijn eigen tempo weer naartoe". Ik besluit het ook te doen. Iets sneller. Net zo, dat het gat heel langzaam kleiner wordt. Het lukt, de bloemetjes komen nader, maar de afgrond ook. Dit herhaalt zich nog drie keer. We zijn bij het Chalet als Frank begint te praten, en ik weet dan dat hij niet nog een keer zal proberen om weg te komen. Dat praten verraadt veel.

Vanaf dat moment kan ik weer mijn eigen tempo kiezen. Helaas heeft de entourage zoveel stimulerende invloed, dat we eigenlijk net iets te voortvarend de top bereiken, zoals na de afdaling zal blijken. In de afdaling sla ik een gat van ongeveer één minuut. Dat is verwacht en mooi, maar al snel wordt duidelijk dat mijn benen op knappen staan. Het beklimmen van de Mont Ventoux heeft zijn tol geëist. De kramp ligt, gevoed door pijnlijke binnen-dijbeen-spieren, op de loer. Al het geklooi met zadels en afstelling in de afgelopen week heeft dus niets geholpen. Vaart maken in de afdalingen lukt nu niet meer en ja hoor, Frank komt terug. Hij heeft zonder te forceren en gestimuleerd door een in de verte in de stralende zon schitterend rood shirtje, één minuut goedgemaakt. Het groepje dat dan ontstaat is gelukkig goed bij te houden. Er wordt heel constant gereden. Eigenlijk ben ik de volgende 30 km alleen maar bezig de pijnlijke spieren te kalmeren. Ik verwacht er niet veel van, maar neem toch twee Ibuprofennetjes. Vlak voor Sault, op een stukje vals plat (42x25), lijkt het ergste leed geleden. Bergop gaat het weer goed. De groep brokkelt Frans sputterend uiteen als ik een tijdje de kop neem. Niet erg, want de rest is toch vooral klimmen. Een grote groep levert dan niks op. Frank begint te kreunen, het teken dat we de 100 km grens gepasseerd zijn. Maar ook voor mij vangt een gevaarlijke periode aan.

Overmoed brengt de werkelijkheid uit beeld. In het derde kwart heb ik daar altijd last van. Dat is altijd al zo geweest. Ook bij het roeien, hardlopen en schaatsen vormt mijn overmoed in het derde kwart een gevaar. De combinatie van "de stal ruiken", nog niet helemaal verrot zitten en mogelijke winstkansen zien, brengt mij tot meer inspanning, maar brengt mij ook steeds dichter bij de afgrond. Daar leg ik meestal de basis voor de kramp die mij in het laatste kwart zal opbreken.

Tussen Sault en Chalet Reynard is het niet anders. Ik fiets veelvuldig en voortvarend op kop. Frank niet. Halverwege wenst hij mij zelfs succes en haakt af. Een kort bingo-gevoel maakt zich van mij meester. Dan is het direct weer concentreren op het rouleren. Blijkbaar verlaag ik dan onwillekeurig het tempo iets. Binnen een paar minuten is Frank terug met de woorden: "Ik probeer het toch nog maar een laatste keer." Wij streven blijkbaar het plukken van hetzelfde bloemetje na. Was ik een anonieme Fransman geweest, was hij niet terug gekomen. Gek genoeg heb ik daar geen negatief gevoel over. Eerder bewondering. Dat bijten valt in iedere sportman te prijzen, ook in je directe tegenstander.

Onderwijl geeft mijn lichaam aan, dat de afgrond gevaarlijk dichtbij aan het komen is. Het derde kwart fenomeen heeft dus toch weer toegeslagen. Te voortvarend gefietst. Ik herken het en moet nu vooral zorgen niet voor de finish de afgrond in te donderen.

Tegen de resterende stukken omhoog zie ik niet op, maar wel tegen het moeten aanzetten in de afdaling, het stuk vals plat omlaag bij Bedoin en de laatste hellinkjes voor de finish die je staande kunt nemen. Deze korte hoge belastingen zijn de veroorzakers van kramp. Ik besef maar al te goed dat Frank, het vermogensbeest, daar juist heel sterk in is. Welke strategie nu te volgen. Nog een keer doortrekken en Frank achter laten? Nee, niet doen! Het derde kwart fenomeen bestaat echt. Ontken dat nou niet! Extra inhouden? Nee, daardoor bied ik hem de mogelijkheid om op adem te komen. Daar wordt hij nog sterker van en krijgt dan misschien echte ontsnappingsplannen. Ik besluit om omhoog stevig, maar gecontroleerd door te fietsen. Zo iedere ontsnappingsgedachte bij Frank bij voorbaat de kop in te drukken en omlaag in zijn wiel te kruipen, zodat hij mij nooit kan verrassen. Een rolverdeling precies omgekeerd als de voorafgaande dagen, waarbij Frank de beklimming leidde en ik juist in de afdaling sterker was. Het blijkt een rolwisseling die werkt.

Op iedere top neemt hij over en in de klimmen ga ik op kop en ram zo stevig mogelijk door. Een pratende en dus twijfelende Frank achter mij. Dat gaat goed. Gelukkig hebben we het parcours verkend. Ik ken de hellingen en kan zo de stapjes naar ineenstorting van het lijf goed doseren. Maar de overgang is toch niet helemaal te voorspellen en dat breekt mij op. Na de Col de la Chaîne gaat het mis. Ik dacht nog voldoende over te hebben, maar in een van de laatste sta-klimmetjes vlak voor Suzette moet ik Frank een paar meter laten gaan. Kramp slaat toe als ik ga staan en zittend is het vermogen te laag om hem bij te houden. Shit, gaat het toch nog mis. Alles voor niets. Maar dan, als een geschenk uit de hemel, komt de redding. Het moraal van Frank breekt als blijkt dat de zichtbare bocht niet het einde van de beklimming is. Hij gaat weer praten: "Ai, ik dacht dat we er waren!" Zijn parcoursgeheugen laat hem in de steek en hij mindert vaart. Ik kan het gat dichten en weet dat ik hem nu niet meer zal laten ontsnappen.

In zijn wiel met 46 km/uur op het laatste vlakke stuk, glijden we samen Beaume de Venise binnen. In minder dan 6 en een ½ uur en met een gemiddelde van meer dan 26 km/uur zullen wij als 131e en 132e de finish passeren. Een mooi resultaat. Fideel geeft Frank mij de ruimte om als eerste over de matten te rijden. Ik zet nog eenmaal krachtig aan in de laatste bocht, krijg acuut kramp in beide benen en val zo gelijktijdig in de gevreesde afgrond én over de finish. De mooiste bloemetjes staan ook voor ons inderdaad langs de rand van de afgrond en er is een beetje geluk nodig om die te kunnen plukken.


Jaap van der Mei